18 Pest

Neem contact op

18. Pest
Haageijk 17
gemert-bakel
Plan je route

vanaf jouw locatie

1636
Daaraan heb ik de pest gezien
De pest waarde door Gemert. Zelfs de status en de uitstraling van de Duitse Orde hield déze vijand niet tegen. Magere Hein had overwerk …
‘Voorleden jaar is eerst Lijske Jegers aan de pest gestorven, en daags daarop de mens van Lijske ôk nog ´s ôk nog. Truijcke, ´t enigst kind, was de erfgename, maar ze is een dag of drie later ôk nog ’s gestorven.’
‘Oei, oei, en dan is de pest weg en dan volgt de ruzie!’
‘Ja, net. Want wie erft er nou?’
In een brief aan de schepenen liet Jacob Dircx, wonende op Grootel onder Bakel, in januari 1637 weten dat hij de grootvader was van wijlen Truijtghen, de dochter van Jan Anthonis Jegers, door de laatste verwekt bij Lijske, de dochter van Jacob.
Toen de d…

1636
Daaraan heb ik de pest gezien
De pest waarde door Gemert. Zelfs de status en de uitstraling van de Duitse Orde hield déze vijand niet tegen. Magere Hein had overwerk …
‘Voorleden jaar is eerst Lijske Jegers aan de pest gestorven, en daags daarop de mens van Lijske ôk nog ´s ôk nog. Truijcke, ´t enigst kind, was de erfgename, maar ze is een dag of drie later ôk nog ’s gestorven.’
‘Oei, oei, en dan is de pest weg en dan volgt de ruzie!’
‘Ja, net. Want wie erft er nou?’
In een brief aan de schepenen liet Jacob Dircx, wonende op Grootel onder Bakel, in januari 1637 weten dat hij de grootvader was van wijlen Truijtghen, de dochter van Jan Anthonis Jegers, door de laatste verwekt bij Lijske, de dochter van Jacob.
Toen de drie leden van het gezin door de pest binnen enige dagen na elkaar stierven, zijn de goederen terecht gekomen bij Neeske, een zuster van genoemde Jan Anthonis Jegers. Maar hij, Jacob, was als grootvader toch de eerste rechthebbende!? Hij wilde dan ook dat de schepenen Neeske zouden dwingen de goederen aan hém te geven.

Tja, die verschrikkelijke, haestige ziekte. De Zwarte Dood. De contagieuze infectieziekte teisterde Gemert, en sommige bronnen gewaagden van over de drieduizend doden. Weinig mensen durfden in Gemert te blijven wonen. Zo nam Engel, de weduwe van Cornelis Verhoeven, met haar gezin de vlucht naar St. Anthonis over de Peel, naar een ver familielid. Deze Jan Willem Janssen nam Engel en haar familie uit medelijden, ook vanwege het overlijden van haar man, in huis op. Maar zo is de pest ook in zíjn woning gekomen, heeft het huis onrein gemaakt en heeft groot pericuul en ellende veroorzaakt. Engel heeft toen uit eigener beweging aan de schepenen van  St. Anthonis verklaard:
‘Omdat wij Jans huis zo onklaar hebben gemaakt met het hele gezin, zo is mijn uiterste wil, zo ik met mijn kinderen te sterven kom, dat Jan en zijn vrouw van mijn goed 400 gulden krijgen.’

Ook typerend voor de pestplaag was dat de gezonden vast hun voorbereidingen troffen: alle openstaande rekeningen werden betaald, haastige testamenten werden opgeschreven, verre bloedverwanten aangeduid, onwettige kinderen nog snel erkend, het vee de open graslanden in gejaagd, doodskisten in voren besteld. Bewonderenswaardig!
Maar toch bleef ook die typische menselijke eigenschap fier overeind: ruzie maken. Ruzie over wie nu de erfgenamen waren van de mensen en families die aan de pest waren bezweken. Ruzie over hoe en op wie schulden van overledenen moesten worden verhaald. Ruzie over de lonen van de schrobbers die niet waren betaald. Ruzie over de meubels die door de schrobbers zolang werden buitengezet en vervolgens ontvreemd. Schrobbers? Dat waren de mensen die door hadden dat zij om de een of andere reden immuun waren voor de ziekte en zich aanboden om de pesthuizen binnen te gaan, de zieken bij te staan en naderhand het huis schoon te maken. Uiteraard tegen hoge vergoedingen. Maar wie moest die betalen? De direct betrokkenen waren meestal dood …

En dan was er nog altijd het geboefte dat misbruik maakte van de situatie. Op zondag 28 oktober 1636, ’s avonds om zeven uur, het was al donker, is ene Jantje van Gennep in het gezelschap van drie mannen bij het huis van de weduwe van Laurens Cox gekomen, schuin tegenover de kerk. Dat was iemand die zich “de Sergeant” liet noemen, en de twee gebroeders Adriaens. Zij wilden naar binnen.
‘Met vuile en ongelikte woorden – schaamte belet die woorden te herhalen – hebben zij op de deuren en vensters gebonsd. Let wel, het was in een tijd dat er van iedere tien lieden kwalijk één thuis was, door de ziekte en de vlucht waardoor het dorp desolaat was. Ik was dus alleen met mijn twee dochters en hun jonge broertje.  De mannen hebben op elkaars schouders gestaan om te kijken of ze op die manier binnen konden komen. Ze hebben een hek afgebroken om daarmee de deur te forceren en ze hebben met een geweer geprobeerd het slot kapot te maken. Toen dat allemaal niet lukte hebben de mannen de ruiten, zestien in getal, ingegooid. Maar ja, die ruiten zitten hoog, de mannen konden geen trapleer vinden en ook zo lukte het hen niet om het huis binnen te komen. Al dat lawaai zorgde ervoor dat er vanuit het dorp toch assistentie kwam. Helaas, het volk is nu eenmaal luttel, bestond die assistentie slechts uit twee man. Eén van hen heeft goddank de schout kunnen waarschuwen. Die kwam, samen met de vorster, en met hulp van de andere twee hebben zij toen Jantje van Gennep kunnen arresteren. De andere overvallers hebben twee keer met hun geweer op de schout geschoten, maar het vuur brandde niet door, anders was de schout vermoord. De gevangene heeft nog kans gezien mijn dochter zo hard met zijn vuist  in het gezicht te slaan, dat wordt gevreesd dat zij haar zicht voorgoed kwijt is.’

Locatie